vooruitgangsbalk

Praktijk-wijzer & oefeningen

(1) Lat – Een voorbeeld van onderzoekend leren

Bijlage 1:
Het wetenschappelijk denk- en handelingsproces in het basisonderwijs:

Stadium van het
instructie model
Wat doet de leerkracht? Wat doen de leerlingen?
Oriëntatiefase

(Wat is het probleem?)

  • Wekt interesse op.
  • Wekt vragen op.
  • Probeert antwoorden te ontlokken die weergeven wat de kinderen reeds weten/denken over het concept/onderwerp.
  • Tonen van interesse voor het onderwerp.
  • Stellen van vragen: Wat weet ik hier al over? Wat kan ik nog te weten komen hierover?
Verkenningsfase

(hoe gaan we dit probleem oplossen/onderzoeken?)

  • Stimuleert de leerlingen om samen te werken zonder directe instructies van de leerkracht (coöperatief leren).
  • Observeert en luistert naar de leerlingen wanneer ze samenwerken.
  • Stelt vragen om de kinderen in de juiste richting te helpen denken.
  • Geeft de nodige tijd aan de kinderen om het probleem uit te puzzelen.
  • Gedraagt zich als mediator.
  • De leerlingen denken vrij, maar gericht vanuit het probleem.
  • Verwoorden voorspellingen en proberen deze te argumenteren (hypothese).
  • Zoeken naar alternatieven, bediscussiëren deze in de groep.
  • Komen tot een consensus in de groep mbt voorspellingen en hypotheses.
  • Plannen van een experiment om voorspellingen en hypotheses te testen.
Uitvoeringsfase

(Onderzoek uitvoeren)

  • Stimuleert de leerlingen om samen te werken zonder directe instructies van de leerkracht (coöperatief leren).
  • Observeert en luistert naar de leerlingen wanneer ze samenwerken.
  • Stelt vragen om de kinderen in de juiste richting te helpen denken.
  • Geeft de nodige tijd aan de kinderen om het probleem uit te puzzelen.
  • Gedraagt zich als mediator.
  • Uitvoeren van experimenten om voorspellingen en hypothesen te testen.
  • Nauwkeurig werken / werken volgens plan.
  • Oog hebben voor taakverdeling in de groep.
  • Nauwkeurig waarnemen.
  • Vastleggen van waarnemingen (data).
Herstructureringsfase

(Conclusie)

  • Moedigt de leerlingen aan om concepten en definities uit te leggen met hun eigen woorden.
  • Vraagt naar verantwoording, motivatie voor een bepaald antwoord (bewijsmateriaal).
  • Gebruikt de ervaringen van de leerlingen als basis voor het uitleggen van concepten.
  • Verwacht van de kinderen dat ze eerder geleerde definities, concepten kunnen gebruiken in nieuwe situaties.
  • Moedigt de leerlingen aan om eerder geleerde concepten en vaardigheden toe te passen of uit te breiden in nieuwe situaties.
  • Herinnert leerlingen aan andere mogelijke verklaringen.
  • Spoort leerlingen aan om gebruik te maken van bestaande data en verklaringen en vraagt: Wat weet je al? Waarom denk je dit? …
  • Mogelijke oplossingen of antwoorden uitleggen aan de volledige klasgroep.
  • Kritisch luisteren naar de uitleg van andere groepen.
  • Vragen stellen ter verduidelijking aan de andere groepen.
  • Luisteren en proberen om de verklaringen van anderen te begrijpen en te plaatsen binnen een context.
  • Verwijzen naar vorige activiteiten (maakt de transfer).
  • Gebruik maken van de vastgelegde resultaten uit experimenten om de uitleg rond op te bouwen.
  • Nieuwe definities, verklaringen en vaardigheden toepassen in nieuwe, maar gelijkaardige situaties.
  • Bestaande informatie gebruiken om vragen te stellen, oplossingen voor te stellen, besluiten te trekken en eventueel nieuwe experimenten te plannen.
  • Aanneembare conclusies trekken vanuit bewijsmateriaal.
  • Nagaan of de andere kinderen begrijpen wat gezegd is.
Evaluatie
  • Observeert de leerlingen wanneer ze nieuwe concepten of vaardigheden toepassen / ontdekken.
  • Beoordeelt de kennis en/of vaardigheden van de kinderen (assessment).
  • Zoekt naar mogelijkheden om te weten te komen dat de
  • leerlingen hun denken en/of vaardigheden hebben aangepast.
  • Biedt mogelijkheden zodat kinderen ook hun eigen leren en coöperatieve vaardigheden kunnen beoordelen.
  • Biedt mogelijkheden om het denkproces dat kinderen hebben doorlopen te evalueren / te bespreken samen met de kinderen
  • Stelt open vragen zoals: “Waarom denk je dat..?”, “Welk bewijsmateriaal heb je om dit te zeggen…?”, “Wat weet je over?”, “Hoe zou je dit verklaren?”
  • Antwoorden op open vragen door gebruik te maken van observatiegegevens, bewijsmateriaal en reeds aanvaarde verklaringen.
  • Aantonen dat het concept en/of de vaardigheden beheerst worden.
  • Evalueren van de eigen vorderingen en kennis.
  • Gerelateerde vragen stellen die verder onderzoek kunnen bevorderen.

Bron: Leslie Trownbridge and Rodger Bybee, (1996). Teaching Secondary School Science, 6th ed. (pp.218-219).